Gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
In de landbouw wordt er gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen om gewassen te beschermen tegen schimmels, insecten en onkruiden. De gewasbeschermingsmiddelen bevatten werkzame stoffen voor de bestrijding van schadelijke organismen, en het is dus vanzelfsprekend dat dit ook een schadelijk effect kan hebben andere organismen zoals mens, dier en milieu. Het is daarom van belang dat er eisen worden gesteld voor de toelating en het gebruik ervan.
Goedgekeurde gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
In Nederland dienen onder andere de gewasbeschermingsmiddelen te zijn goedgekeurd door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna Ctgb), alvorens zij mogen worden gebruikt. Er mag enkel en alleen gebruik worden gemaakt van deze goedgekeurde gewasbeschermingsmiddelen (en biociden) die geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect hebben op de gezondheid van de mens of dier. Daarnaast geldt vanaf 2023 dat iedere landbouwer met landbouwgrond langs een waterloop verplicht is om zogenaamde bufferstroken te hebben. Een bufferstrook is een strook grond waarop geen gebruik mag worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of mest om zo de waterkwaliteit te beschermen. Hoe breed deze bufferstrook moet zijn, hangt af van het type waterloop.
Het beperken van schadelijke effecten.
Veel landbouwers zijn zich bewust van de risico’s en schade die de gewasbeschermingsmiddelen met zich meebrengen en doen er binnen de bedrijfsvoering alles aan om er zo verantwoord mogelijk mee om te gaan. Toch kan, ondanks de inspanningen van de landbouwer, een verbod tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden opgelegd. Dit was onlangs het geval in een zaak die speelde bij de rechtbank Noord-Nederland.
De belangenafweging door de Voorzieningenrechter.
De zaak speelde tussen een landbouwer die onder meer tulpen en lelies verbouwt, en de omwonenden van de landbouwgrond. Na goedkeuring van de provincie had de landbouwer de lelieteelt, welke zich kenmerkt zich door een intensief (lees: eenmaal per week) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, opgestart. De omwonenden startten een kort geding en stelden zich op het standpunt dat zij schade (fysiek letsel en economische schade) leden als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
De landbouwer was zich bewust van de risico’s die de gewasbeschermingsmiddelen met zich meebrengen en had daartoe dan ook de nodige maatregelen genomen. Hij had onder andere de hierboven genoemde bufferstroken ingericht, maakte gebruik van de door de autoriteiten toegestane middelen (75% biologisch) en een speciale spuitinstallatie om verspreiding van de middelen via de lucht te beperken. Ondanks alle genomen maatregelen was de voorzieningenrechter van mening dat niet kon worden uitgesloten dat er een kans was op ernstig letsel (neurologische aandoeningen als gevolg van de bestrijdingsmiddelen) bij de omwonenden. De door de landbouwer genomen maatregelen boden (op dat moment) onvoldoende garantie, waardoor de voorzieningenrechter toch het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen verbood. Hoezeer de voorzieningenrechter ook overtuigd was van de goede wil van deze landbouwer om zoveel mogelijk maatregelen te treffen, gaat een potentieel groot risico voor de gezondheid van omwonenden in het kader van de belangenafweging, voor op de hogere winstgevendheid van de lelieteelt. Lees hier de volledige uitspraak.
De land- en tuinbouworganisatie (LTO) heeft aangegeven verbijsterd te zijn over de uitspraak, omdat de rechter hiermee toegelaten middelen op basis van wetenschappelijke richtlijnen door het Ctgb in twijfel trekt. Het is nog niet bekend of er tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter vervolgstappen worden ondernomen en hoe één en ander zich verder in de rechtspraak gaat ontwikkelen.