Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen speelt al jarenlang een belangrijke rol in de landbouw en de ruimtelijke ordening. Op 23 mei 2016 schreef ik een artikel over de verplichte spuitzone van 50 meter rondom agrarische percelen, waarin ik inging op de mogelijkheden om onderbouwd af te wijken van deze afstand. Nu, negen jaar later, is het onderwerp nog steeds relevant. In de afgelopen jaren is er veel aandacht geweest voor de balans tussen landbouw, volksgezondheid en stedelijke ontwikkeling. Vooral in de politiek en bij ruimtelijke planners leeft de vraag hoe agrarisch en stedelijk gebruik op een verantwoorde manier naast elkaar kunnen bestaan. Met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is de discussie onveranderd gebleven. In dit artikel wordt stilgestaan bij de noodzaak van spuitzones, de juridische ontwikkelingen en de afwegingen die gemeenten, agrariërs en projectontwikkelaars hierbij moeten maken.
Waarom zijn spuitzones belangrijk?
Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is er sprake van ‘drift’: kleine hoeveelheden van de middelen kunnen door de wind worden meegenomen en neerslaan buiten het agrarische perceel. Dit is een natuurlijk verschijnsel dat niet volledig te voorkomen is, ondanks de technologische ontwikkelingen op het gebied van spuittechnieken en driftreductie.
Spuitzones worden ingesteld om de impact van drift te minimaliseren en om een veilige afstand te bewaren tussen landbouwgebieden en gevoelige functies, zoals woningen inclusief tuinen (o.a. AbRvS 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021,276), scholen en recreatieterreinen (AbRvS 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2560). In de praktijk betekent dit dat gewasbeschermingsmiddelen binnen een bepaalde straal rondom deze functies niet of beperkt mogen worden gebruikt. De standaard spuitzone is 50 meter, maar onder specifieke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
Juridische basis voor spuitvrije zones.
In Nederland is er geen eenduidige landelijke wet die de afstand van spuitvrije zones vastlegt (o.a. AbRvS 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:868). In de rechtspraak is echter een vuistregel ontwikkeld: een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, wordt in het algemeen als redelijk beschouwd (o.a. AbRvS 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:804).
In 2019 vroeg de Tweede Kamer om een juridisch advies over het instellen van spuitvrije zones. Dit advies, opgesteld door Niels Koeman, wees op de mogelijkheden binnen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de nieuwe Omgevingswet (Ow) om spuitvrije zones juridisch te verankeren. De discussie over de toepassing van deze zones is sindsdien voortgezet, met nieuwe inzichten uit recente jurisprudentie en debatten, zoals het debat over de lelieteelt in november 2024.
De Omgevingswet en ruimtelijke ordening.
Sinds de invoering van de Omgevingswet moeten gemeenten bij het vaststellen van omgevingsplannen en bij het verlenen van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit rekening houden met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Dit betekent dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden beoordeeld of er voldoende afstand is tussen agrarische bedrijvigheid en gevoelige functies, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft.
Daarnaast verplicht de Omgevingswet bestuursorganen om rekening te houden met gezondheid en milieu bij het opstellen van ruimtelijke plannen en het verlenen van omgevingsvergunning (o.a. art. 1.2 lid 1, art. 2.1 lid 4, art. 4.2 lid 1, art. 5.32 Omgevingswet). Dit sluit aan bij de bestaande jurisprudentie, waarin wordt benadrukt dat de impact van gewasbeschermingsmiddelen op omwonenden zorgvuldig moet worden onderzocht.
Kan een kortere spuitzone verantwoord zijn?
Hoewel 50 meter als richtlijn wordt gehanteerd, is er ruimte om hiervan af te wijken. Een kortere spuitzone is mogelijk als aan het hanteren van een kortere afstand een deugdelijke motivering ten grondslag wordt gelegd (o.a. AbRvS 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3303; AbRvS 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1973). Ook wel het locatiespecifiek onderzoek genoemd. Dit onderzoek moet aantonen dat de volksgezondheid en het milieu voldoende beschermd blijven, bijvoorbeeld door:
- Driftreducerende maatregelen, zoals speciale spuittechnieken of het gebruik van minder schadelijke middelen.
- Fysieke barrières, zoals hagen, bomen of andere sloten die de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen verminderen. Vereist is dat de aanleg van deze fysieke barrières juridisch verzekerd zijn met een instandhoudingsverplichting.
- Specifieke teeltwijzen, zoals biologische teelt, waar andere typen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
In de praktijk zijn er verschillende voorbeelden waarin een kortere spuitzone is geaccepteerd. Zo heeft de Raad van State in enkele zaken geoordeeld dat een kortere spuitzone – gelet op de getroffen maatregelen en specifieke omstandigheden – aanvaardbaar was (o.a. AbRvS 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3160).
Inmiddels is ook vaste rechtspraak dat een loutere verwijzing naar rapporten, zoals het rapport ‘Driftblootstelling van bewoners en omstanders door bespuitingen in de laanboomteelt’ van de Wageningen Universiteit uit 2012, niet als locatiespecifiek onderzoek gekwalificeerd kan worden (o.a. AbRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:807). Ook een loutere verwijzing naar het vorige plan en de toen al aanwezige gevoelige functie, betekent niet dat bij de vaststelling van een plan of verlening van een omgevingsvergunning niet meer gemotiveerd hoeft te worden waarom een kortere afstand dan 50 meter ruimtelijk aanvaardbaar is (o.a. AbRvS 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3710; AbRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:807).
De uitdagingen voor gemeenten en agrariërs.
Bij de vaststelling van spuitzones moeten gemeenten en agrariërs een zorgvuldige afweging maken tussen ruimtelijke ontwikkeling en agrarisch gebruik. Dit brengt enkele uitdagingen met zich mee:
- Locatiekeuze: Waar moet de spuitvrije zone precies komen te liggen? Op landbouwgrond of op het terrein van de nieuwe ontwikkeling? (o.a. AbRvS 21 maart 2025, ECLI:RVS:NL:2025:1205).
- Rechten van agrariërs: In hoeverre mogen gemeenten bestaande agrarische bedrijven beperken in hun gebruik van gewasbeschermingsmiddelen?
- Juridische borging: Hoe kan een kortere spuitzone juridisch verantwoord worden zonder dat dit leidt tot langdurige juridische procedures?
Toekomstperspectief en mogelijke oplossingen.
De discussie over spuitzones zal de komende jaren blijven bestaan, maar er zijn kansen om tot duidelijkere richtlijnen en praktische oplossingen te komen. Belangrijke stappen die genomen kunnen worden, zijn:
- Duidelijke wetgeving – Het opstellen van uniforme richtlijnen over spuitvrije zones kan zorgen voor meer rechtszekerheid en minder juridische procedures.
- Wetenschappelijk onderzoek – Verder onderzoek naar drift en gezondheidsrisico’s kan bijdragen aan een objectieve basis voor het vaststellen van spuitzones.
- Samenwerking tussen belanghebbenden – Gemeenten, agrariërs, omwonenden en experts kunnen samenwerken aan maatwerkoplossingen die recht doen aan zowel landbouwbelangen als volksgezondheid.
- Innovatieve technieken – De ontwikkeling en toepassing van driftreducerende technologieën kan de impact van gewasbeschermingsmiddelen verder verminderen, waardoor de noodzaak van grote spuitzones afneemt.
Conclusie: Op weg naar een evenwichtige oplossing.
De discussie over spuitvrije zones blijft actueel en vraagt om een zorgvuldige afweging van verschillende belangen. Enerzijds moeten agrariërs hun bedrijfsvoering op een efficiënte en duurzame manier kunnen voortzetten, anderzijds is het belangrijk om omwonenden en gevoelige functies voldoende bescherming te bieden tegen mogelijke gezondheidsrisico’s.
De invoering van de Omgevingswet biedt nieuwe mogelijkheden om dit vraagstuk beter te reguleren, maar vraagt ook om een doordachte aanpak van gemeenten en beleidsmakers. Door middel van wetenschappelijke onderbouwing, technische innovaties en goede samenwerking tussen alle betrokken partijen kan worden gewerkt aan een toekomstbestendige oplossing waarin landbouw en leefomgeving in balans blijven.