De plattelandswoning blijft volop in ontwikkeling. Door de rechtspraak wordt steeds duidelijker hoe en op welke wijze het aspect luchtkwaliteit en aanvaardbaar woon- en leefklimaat beoordeeld moet worden. De Afdeling legt in haar uitspraak van 13 januari 2016 het nogmaals goed uit.
Luchtkwaliteit
Zoals de Afdeling eerder in haar uitspraak van 4 februari 2015 heeft geoordeeld dient alvorens een plattelandswoning wordt toegekend – door een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning – het bevoegd gezag te beoordelen of dit gelet op de luchtkwaliteit mogelijk is. De aanduiding plattelandswoning kan immers gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden van die inrichting. Of ter plaatse van de woning wordt voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit, dient middels een berekening te worden onderbouwd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016 blijkt dat onderzocht dient te worden of de luchtkwaliteit de ontwikkeling van de inrichting belemmert en zo ja, of een eventuele belemmering van de inrichting onevenredig is.
In de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016 nam het bevoegd gezag de stelling in dat de luchtkwaliteit de ontwikkeling van de inrichting niet belemmert doordat de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting zijn beperkt vanwege een nabijgelegen Natura 2000-gebied, een nabijgelegen woonwijk en de aanmelding van het bedrijf voor de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij. Deze stelling achtte de Afdeling onvoldoende, nu de agrariër had verklaard dat door het toepassen van luchtwassers in combinatie met een emissiearm stalsysteem de inrichting uitgebreid kon worden tot 8000 vleesvarkens.
Uit deze uitspraak blijkt nogmaals dat bij de berekening voor de luchtkwaliteit met de volledige inrichting inclusief haar uitbreidingsmogelijkheden rekening dient te worden gehouden.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Bij de ruimtelijke besluitvorming in het kader van de plattelandswoning dient gegarandeerd te worden dat ter plaatse van die woning nu en in de toekomst een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geboden. Het is aan het bevoegd gezag om hier zelf een invulling aan te geven. Wel staat vast dat er een integrale ruimtelijke afweging moet worden gemaakt.
In de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016 komt naar voren dat de omstandigheid dat sprake is van een relatief kleine intensieve veehouderij met ongeveer 420 mestvarkens onvoldoende is als onderbouwing. Hiermee wordt immers niet onderbouwd waarom thans sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Ook de stelling van het bevoegd gezag dat de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting beperkt zijn vanwege een nabijgelegen Natura 2000-gebied en woonwijk en de aanmelding van het bedrijf voor de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij acht de Afdeling in dit verband eveneens onvoldoende.
Tot slot
Sumrin advocaten houdt de ontwikkelingen omtrent de plattelandswoning nauwlettend in de gaten. Wilt u nog meer weten over de plattelandswoning, zie dan ook de eerdere artikelen van 4 december 2014 en 4 februari 2015.
Voor meer informatie over plattelandswoningen kunt u terecht bij Moniek Peeters (m.peeters@sumrin.nl).