Veel juridische studenten vinden bestuursrecht niet zo spannend. ‘Het ging alleen maar over het meten van het peil’ verzuchtte een student onlangs bij een excursie naar de bestuursrechter. Je moet er inderdaad van houden van zulke puzzeltjes en dat doen wij bestuursrechtadvocaten.
Op 24 oktober 2018 deed de Afdeling uitspraak (ECLI:NL:RVS:2018:3462) over een namenpuzzeltje dat studenten niet minder saai zullen vinden. Het komt namelijk gewoon neer op zorgvuldigheid bij het aanschrijven van overtredende rechtspersonen door bestuursorganen.
Alliander en Liandon
Het voormalig Nuon dat inmiddels (onbegrijpelijk maar waar!) Alliander heet, komt hier door de slordige aanschrijvingen, goed weg. Alliander is het netwerkbedrijf dat een groot deel van Nederland van energie voorziet. Tot de bedrijfsgroep van Alliander behoren onder andere Liandon en Liander. Liander is netbeheerder van het elektriciteitsnet en het gasnet en draagt de verantwoordelijkheid voor aanleg en onderhoud van het net dat bij haar in beheer is.
Last onder dwangsom en invordering
In opdracht van Alliander, Liander en Liandon is in 2010/2011 zonder onderzoek of melding aan het bevoegde gezag op verschillende locaties graafwerkzaamheden in de bodem verricht, hetgeen een overtreding vormde van de Wet bodembescherming en het Besluit uniforme saneringen. Er werd door de provincie een last onder dwangsom opgelegd van € 20,000,- per overtreding tot een maximum van € 200.000,00 (voor het gemak te noemen besluit 1). Geconstateerd werd vervolgens in 2016, dat men toch gewoon gewoon zonder de vereiste meldingen etc. aan het graven was en daarop volgden (voor het gemak te noemen besluit 2) invorderingspogingen bij Alliander.
Geen dwangsom verschuldigd
Dat invorderen en dus effectueren van de handhaving is niet goed gelukt. Besluit 2 was namelijk niet gericht tot Liander. Dan vloeit daar volgens de Afdeling dus ook geen verplichting tot betaling van dwangsommen uit voort. Van Liander kreeg de provincie dus niets.
Alliander stelde maar besluit 1 niet ontvangen te hebben en betoogde dat bij haar dus ook geen dwangsommen konden worden ingevorderd. De Raad van State geloofde van de provincie best dat het de bedoeling was geweest om die last (besluit 1 dus) ook naar Alliander te sturen maar – nu bewijsstukken van die verzending ontbreken – was dat onvoldoende om aan te nemen dat dat ook daadwerkelijk zou zijn gebeurd. Van Alliander kreeg de provincie dus óók niets.
Conclusie
Het is zaak om goed te kijken wie als overtreders worden aangeschreven door het bestuur. Bij alle stappen in een handhavingszaak moeten de juiste ondernemingen worden aangeschreven. Daarnaast moet het bestuur ook kunnen aantonen dat de aanschrijvingen zijn verzonden. De bewijsopdracht ligt dus bij het bestuur. Wij kunnen u hierbij van dienst zijn.
Meer informatie hierover? Neem gerust contact op met Moniek Peeters (06-57870999 / m.peeters@sumrin.nl)